Etymologie is altijd al een leuke wetenschap, maar soms is hij wel heel erg leuk. Zoals in het geval van het woordtrio Tisch-dish-dis. Het Engelse woord dish is hier het centrale begrip – letterlijk en figuurlijk.
De (Engelse) dish is de “schotel” waarop de (Nederlandse) dis geserveerd wordt en die staat op de (Duitse) Tisch. Je hoeft geen taalkundige te zijn om de verwantschap tussen deze drie woorden te herkennen. De Engelse betekenis ligt nog het dichtst bij de oorspronkelijke betekenis van het woord. Het is een heel vroege ontlening uit het Latijn van de Romeinse tijd, discus “(werp)schijf, schotel”. De betekenis ontwikkelde zich van “schijf”, via “schotel, rond plankje”, en “ronde plank met onderstel, éénpersoonstafel”, naar “tafel” in het Duits. En in het Nederlands vernauwde de betekenis zich naar wat er op die discus werd geserveerd.
Dat het een heel vroege ontlening is, blijkt wel uit de veranderingen die het woord in de drie talen ondergaan heeft. De Latijnse sk-klank is net als dezelfde klank uit het Oergermaans in het Engels en Duits veranderd in een sj-klank (in het Duits weergegeven met sch en in het Engels met sh), terwijl hij in het Nederlands via sch in s is veranderd (tot de spellinghervorming van 1947 overigens ook nog met sch geschreven).
Dat in het Engels dish ook “maaltijd” kan betekenen is weliswaar een kleine smet op het geheel, maar de basisbetekenis in die taal blijft toch “schotel”.
(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 21 februari 2011.)