Auteursarchief: HaEs

We hebben een feestje te vieren

Columbusdag is een herdenkingsdag in verschillende landen in Latijns-Amerika, de Verenigde Staten en Spanje waarop de aankomst van de Italiaanse ontdekkingsreiziger in Spaanse dienst Christoffel Columbus op het continent Amerika op 12 oktober 1492 herdacht wordt. Columbusdag wordt op die dag gevierd, behalve in de Verenigde Staten, waar Columbusdag op de tweede maandag van oktober valt.

Maar wat we daarvan moeten vinden? De onderstaande tekst spreekt boekdelen.

Columbus

Collectie Tropeninstituut voor deel in papierversnipperaar

Het is erg jammer dat de collectie van het Tropeninstituut uit elkaar valt. Zoiets zou eigenlijk niet mogen gebeuren in een ontwikkeld en rijk land als Nederland. En het is een grote schande dat een belangrijk deel van de collectie waarschijnlijk in de papierversnipperaar verdwijnt.

papierversnipperaarMaar het goede nieuws is dat de Universiteit Leiden een deel van de collectie overneemt van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Het gaat om de zogenoemde Erfgoedcollectie van het KIT. Deze collectie sluit perfect aan op het materiaal dat de Leidse Universiteitsbibliotheek al in bezit heeft, met name over Indonesië en de Caraïben. Dat kan ik alleen maar beamen.

Lees verder

Het liefdesleven van pinguïns

Al een flinke tijd gonst het: pinguïns vertonen homoseksueel gedrag. Niet enkel in gevangenschap waar alleen vogels van hetzelfde geslacht bij elkaar zitten, zoals in een Duitse dierentuin, maar ook in het wild. Franse onderzoekers hebben nu aangetoond dat het wel wat genuanceerder ligt. Twee mannetjes, die eerder samen een geadopteerd ei uitbroedden en het jong verzorgden, bleken later toch (weer) een paar te vormen met een vrouwtje. En er zijn nog meer signalen dat de homoseksuele paarvorming niet zo absoluut is als gedacht.

Pinguïns

Niet alleen bij pinguïns overigens is homoseksueel gedrag geconstateerd, denk maar aan het geval van de necrofiele, homoseksuele wilde eend, die Kees Moeliker heeft beschreven. En er zijn meer diersoorten – ook zoogdieren – waarvan homoseksueel gedrag is gemeld. Maar voor de homoscene vormen de pinguïns wel een speciaal symbool. Op zich begrijpelijk dat sentiment, want als homoseksualiteit in de natuur voorkomt, is het bij de mens dus ook niet onnatuurlijk.

Is die rechtvaardiging wel echt nodig? Het lijkt mij niet, maar het helpt natuurlijk wel, dat besef ik ook. De mens is een diersoort die op verschillende punten uniek is. Wij zijn intelligent en kunnen over onszelf nadenken. We gebruiken taal en kunnen ons geheugen buiten onszelf vastleggen. Genoeg kenmerken die ons onderscheiden van onze mededieren, onnodig ze allemaal op te sommen.

Maar één kenmerk hebben we met alle dieren gemeen. Dat is dat al onze eigenschappen in onze biologie verankerd zijn. Daarmee bedoel ik niet dat we alleen maar bestaan uit een verzameling instincten. Maar alles wat we zijn is ontstaan gedurende de evolutie. Taalvermogen is een kenmerk van onze hersenen, hetzelfde geldt voor het vermogen te leren. Op die manier is ook homoseksualiteit een kenmerk dat in meerdere of mindere mate in onze hersenen genesteld is. Het maakt dus altijd deel uit van onze natuur. Of het verschijnsel bij andere diersoorten ook voorkomt, is dan helemaal niet belangrijk.

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 19 januari 2011.)

Is Zwarte Piet racistisch?

Het was in december van het jaar 1965 of ’66. Ik weet het niet meer precies, want het is al lang geleden. Alle leerlingen van mijn lagere school hadden zich verzameld in de gymzaal om daar het feestelijke bezoek van Sinterklaas te vieren. Vol verwachting kloppende hartjes alom natuurlijk. Ook van mij; ik geloofde nog. Maar mijn vertrouwen in de goedheiligman werd wel danig op de proef gesteld die dag.

Meerdere kinderen waren dat jaar ondeugend geweest en verdienden een oneervolle vermelding. Dat werd allemaal uit het grote boek voorgelezen. En naïeve ik hoopte maar steeds dat ik daar niet bij zou zijn. Terwijl ik beter zou moeten weten; ik was juist veel te braaf.

Eén jongetje uit een hogere klas had het blijkbaar zo bont gemaakt, dat hij apart naar voren werd geroepen. Toen hij zich niet meteen berouwvol bij Sinterklaas kwam melden, stuurde deze vertoornd zijn Pieten erop af. Na wat in mijn kinderogen een ware klopjacht was, werd hij sidderend voor de genadeloze Sint gebracht. Daar werden zijn zonden breed uitgemeten en hem zijn straf toebedeeld: mee in de zak naar Spanje.

De straf werd stante pede ten uitvoer gelegd. De Zwarte Piet die het jongetje voor de Sint bracht en al die tijd vastgehouden had, pakte zijn juten zak. Die trok hij over het hoofd van het slachtoffer. Het jongetje raakte nu volledig in paniek, maar genadeloos werd hij met zak en al over de schouder van de Piet geworpen en krijsend en trappelend de gymzaal uitgebracht. Meer herinner ik me er niet van.

Dit voorbeeld toont aan hoezeer de traditie in nog geen vijftig jaar volledig veranderd is. Sinterklaas is geen boeman meer, maar een ware kindervriend, en zijn Zwarte Pieten ook. Van geen van hen heeft een hedendaags kind nog iets te vrezen. Als nu iemand – ook al is hij verkleed als Zwarte Piet – het zou wagen een kind in een juten zak te stoppen onder de dreiging van hem mee naar Spanje te nemen, dan zou die op zijn minst worden aangeklaagd. Nee, zo gaan wij niet meer met onze tere kinderzieltjes om. En terecht.

Daarom verbaast het me des te meer hoe volstrekt neurotisch er de afgelopen dagen is gereageerd in het zwartepietendebat. Niet alleen in de reaguurdersspelonken wordt allerhande vuil gespuid. Nee, ook volstrekt ‘normale’ mensen roepen met hun naam breed uitgemeten op Twitter dat als ‘die negers het er niet mee eens zijn, ze maar naar hun apenland moeten terugkeren’. ‘VAN ONZE TRADITIES BLIJVEN JULLIE AF’ is steevast de boodschap.

Een ander wat onschuldiger voorbeeld. In mijn tijd was het paard van Sinterklaas gewoon een paard. Een wit paard, dat wel, maar tegenwoordig schijnt dat dier opeens Amerigo te heten. Niet zomaar ‘vanaf nu’, nee, zo heette het ‘altijd al’. En nog eentje, weer wat minder onschuldig. De hoofdpiet in mijn tijd was blank en deze heette dan ook de Witte Piet. Hij had een bril en kon lezen en was over het algemeen wat minder dom dan de andere pieten. De verholen boodschap was: die domme zwarte pieten hebben toch altijd nog de leiding nodig van een blanke.

De tradities rond Sinterklaas veranderen dus en niemand schijnt daar heel erg veel om te geven. Het gebeurt stilzwijgend en het is nooit een halszaak. Sterker nog: in sommige gevallen is het noodzakelijk of zelfs dringend gewenst.

Intussen is de figuur van Zwarte Piet heel wat menselijker geworden dan hij voorheen was. Je kunt zeggen dat hij met zijn tijd is meegegroeid. Maar hij is weer aan een update toe. De maatschappij is net even iets meer veranderd dan Zwarte Piet. Er leven in Nederland nu veel meer Nederlanders met een andere huidskleur dan in de jaren 60 of 70. Het is begrijpelijk dat er daaronder een heleboel zijn die Zwarte Piet als kwetsend ervaren, als niet meer van deze tijd.

Want laten we eerlijk zijn: Zwarte Piet ís de karikatuur van een negerslaaf. Hij is bovendien bedacht in een tijd dat de slavernij in het Koninkrijk der Nederlanden nog niet was afgeschaft, in 1850 of ’51, meen ik. Het argument dat Zwarte Piet zwart zou zijn van het roet uit de schoorstenen waardoor hij klimt, is echte lulkoek. Waarom zijn zijn kleren dan niet vies en waarom heeft hij grote rode lippen en zwart kroeshaar? Dan zou het logischer zijn geweest hem het uiterlijk van een negentiende eeuwse schoorsteenveger te geven.

schoorsteenveger
Zwarte Piet als hij werkelijk door de schoorsteen zou komen

 

Nu er in alle redelijkheid voorgesteld wordt iets aan dit oude beeld van de zwarte knecht van Sinterklaas te doen, is het huis, nee, het hele land opeens te klein. ‘Zij durven aan onze traditie te komen.’ Die ‘zij’ zijn de zwarte en gekleurde Nederlanders die dan maar meteen ‘terug moeten’. Naar waar? Het zijn Nederlanders. En welke traditie? Niet die van Sinterklaas, want niemand stelt voor die af te schaffen. Zelfs zijn knechten hoeven niet afgeschaft. Er wordt alleen gevraagd hun kleur aan te passen.

Het is ook geen aloude en onveranderlijke traditie die voor het eerst in ruim 150 jaar zou moeten worden aangepast. Uit de voorbeelden hierboven blijkt al zonneklaar dat die traditie niet zo vormgetrouw is als wel wordt beweerd. Sinterklaas heeft al talloze malen met de veranderende maatschappij meebewogen. Dat geldt trouwens voor alle ‘aloude’ tradities, lees de volkskundige J.J. Voskuil er maar op na in Het Bureau. Het staat ergens in een van de zeven delen, zeer de moeite waard.

Wat is er dan op tegen om Zwarte Piet zijn kleur te ontnemen? Van Zwarte Piet dus Piet te maken, niet meer dan dat? De mooie pakjes mogen ze houden en dollen en gek doen mogen ze ook, maar de schmink en pruiken blijven voortaan thuis. Wie, die niet geheel gespeend is van realiteitszin, zou het daar niet mee eens kunnen zijn?

Deze column is ook te lezen op Frontaal Naakt

Een asbak vol cognac

Valse vrienden zijn een leuke ondercategorie van etymologie. Woorden die tussen twee talen een sterke uiterlijke gelijkenis vertonen, maar waarvan de betekenis nogal afwijkt. Een bekend voorbeeld hiervan is het Engelse “global”, dat uiteraard sprekend lijkt op het Nederlandse “globaal”, maar dat een totaal andere betekenis heeft. “Global” is “wereldwijd, wereldomspannend” en “globaal” betekent “ongeveer, oppervlakkig”.

De valse vrienden zijn altijd het opvallendst tussen nauw verwante talen, zoals het Nederlands en het Duits of Engels. Misschien omdat je het daar juist niet verwacht, maar natuurlijk ook omdat die talen veel woorden hebben die hetzelfde klinken. Overigens hebben die woorden vaak ook dezelfde oorsprong, zoals “dis” en “kween” die ik hier al eerder behandeld heb. Het voorbeeld van vandaag behoort niet tot de categorie “zelfde oorsprong”.

Asbach 1
Een Asbach is geen asbak

In de tijd dat er in de horeca nog gerookt mocht worden, kon het gebeuren dat een Nederlander die in een Duitse Kneipe om een asbak had gevraagd, zomaar een glas cognac voorgeschoteld kreeg. Dat was dan geen aardige geste van de ober, maar het gevolg van de slechte beheersing van het Duits door de klant. Die had dan vrijwel steevast gevraagd om een “Aschbach”, wat hem de natuurlijke tegenhanger van “asbak” leek te zijn.

Wat de ober bracht was dan ook geen echte cognac, maar de Duitse variant ervan: de “Asbach Uralt”. Wellicht zal de ober even zijn wenkbrauwen hebben opgetrokken, zeker als de bestelling in de vroege ochtend werd gedaan, maar hij zal in de slechte uitspraak toch geen reden hebben gezien de bestelling anders te interpreteren. Het Duitse woord voor “asbak” wijkt namelijk zo sterk af dat die optie gewoon niet bij hem op zou komen. De Duitse “Aschenbecher” is namelijk geen “bak”, maar een “beker”.

Asbach 2
Of misschien toch een asbak?

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 22 juni 2011.)

Van mij(n) tot jou(w)

In de rubriek ‘ik’ op de achterpagina van NRC Handelsblad kunnen lezers in maximaal 120 woorden een anekdote kwijt. Een jaar of zes geleden verhaalde een vader daarin over de taalcreativiteit van zijn dochtertje. Hij had thuis al vaak verteld over de mijnenveger waarop hij werkte. Tijdens een vlootschouw in Den Helder liet de komst van vaders boot op zich wachten, zodat het meisje vroeg: ‘Waar blijft jouneveger nou?’

De vader schreef het zo op en daarmee geeft hij aan dat hij helemaal niet begrepen heeft wat zijn dochter bedoelde. Hij beschouwt het als een grappige taalverhaspeling, maar grappig is het wel, een verhaspeling is het niet.

Zijn gedachtegang moet als volgt zijn geweest. Mijnenveger, spreek uit: mijneveger, is: mijne veger, dochter denkt dus: joune veger, ze zegt: jouneveger, dus schrijf ik: jouneveger naar analogie van mijneveger. Dit is niet alleen een veel omslachtiger gedachtegang dan die van zijn dochter, hij staat ook nog eens vol met grammaticale fouten die zijn ingegeven door de kennis van en conditionering door de spelling.

Blijkbaar denkt hij, dat zijn dochter denkt: waar een mij is, is een jou, dus waar een mijne is, is ook een joune. De dochter weet echter drommels goed dat in kindertaal joune weliswaar bestaat, maar alleen zelfstandig en niet bijvoeglijk, net zo min wordt mijne bijvoeglijk gebruikt. “Is dit joune?” “Ja, het is de mijne.”

De gedachtegang van de dochter is veel eenvoudiger en rechtlijniger. Zij gaat uit van het woordje neveger, dat ze weliswaar niet kent, maar er zijn in haar jonge leventje natuurlijk wel vaker woorden die ze niet kent. De onbeklemtoonde eerste lettergreep ne- van het woord neveger is zeldzaam, maar niet onmogelijk in het Nederlands. Denk maar aan de woorden negatie en negeren, waarin dezelfde lettergreep staat. De onbeklemtoonde lettergreep ne- is dan wel ongebruikelijk, maar toch geheel in lijn met de onbeklemtoonde lettergrepen be-, ge-, te- enzovoort.

In de oren van het meisje had papa het dus over zijn neveger, waarnaar hij uiteraard refereerde als mijn neveger. Logisch is voor haar dus ook de vraag: ‘Waar blijft jouw neveger nou?’

Bij de vader zitten zijn eigen woordkennis en spellingsbeeld in de weg. Hij kent zowel de woorden mijn als veger goed in de betekenissen waarin ze in het woord mijnenveger worden gebruikt. Bovendien kent hij natuurlijk geen woord neveger. Alleen al dit gegeven zou voldoende kunnen zijn om hem helemaal op het verkeerde been te zetten. Maar daarnaast realiseert hij zich ook niet, dat er geen verschil in uitspraak is tussen mijnenveger, mijneveger en mijn neveger. En dat er evenmin een verschil is in uitspraak tussen jouneveger en jouw neveger. Zijn belangrijkste fout is, dat hij een verschil veronderstelt tussen jou en jouw. Door dat vermeende verschil is hij niet in staat om te begrijpen wat zijn dochter in werkelijkheid bedoelt en trouwens ook zegt, namelijk: jouw neveger.

Was dit misschien de vader zijn neveger?

Als je aan een willekeurige gealfabetiseerde taalgebruiker – u bijvoorbeeld – vraagt of er een uitspraakverschil bestaat tussen jou en jouw of u en uw, dan roept u waarschijnlijk volmondig: ‘Ja, natuurlijk.’ Maar uw antwoord is gebaseerd op conditionering door de spelling: ‘je schrijft een w, dan zal je dus ook wel een w zeggen en horen’. Hem horen doen wij gealfabetiseerden misschien wel, maar zeggen doen we hem zeker niet. Onderzoek heeft aangetoond dat er in normale spraak geen verschil is tussen beide vormen. Je kunt dan ook gevoeglijk aannemen dat het omgekeerde ook het geval is. Voor het meisje geldt dat zij nog nooit kennis gemaakt heeft met het onderscheid tussen jou en jouw en dat het er voor haar gewoon niet toe doet. Het is voor haar jouw neveger dat je uitspreekt als jou neveger en daarbij is er in uitspraak ook geen verschil tussen de spelling jou neveger of jouneveger.

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 17 mei 2011.)

“Weten”

Journalisten kampen – net als alle schrijvers trouwens – regelmatig met het probleem dat ze origineel willen zijn. Of van zichzelf misschien wel moeten zijn. Daarom zijn steeds terugkerende patronen erg lastig in een tekst. Vooral de journalistieke weergave van een gesprek of interview is een tekstsoort waarin terugkerende patronen op de loer liggen. Ik bedoel dan niet de “letterlijke” weergave van zo’n gesprek. Daarin staat de journalistieke vraag keurig afgebakend van het antwoord van de geïnterviewde, maar juist de tekst waarin de antwoorden gemengd zijn door de lopende tekst. Hoe meer citaten hij gebruikt, hoe lastiger het wordt voor de journalist.

Hem staan verschillende stijlmiddelen ten dienste om dit probleem het hoofd te bieden. Het meest normale en neutrale is het gebruik van het woord ‘zeggen’. Een ander veelgebruikt woord is ‘vertellen’, maar dat heeft al gauw een connotatie met verhalen vertellen, zeker als je het te veel gebruikt. Daarmee lijkt het spectrum al haast uitgeput. De journalist kan nog zijn toevlucht nemen tot ‘mededelen’, maar ook dat kan verkeerde associaties oproepen.

Ergens in de twintigste eeuw is er een journalist geweest die zijn creativiteit de vrije hand heeft gegund en met ‘weten’ als synoniem voor ‘zeggen’ op de proppen is gekomen. Dat heeft nogal wat navolging gekregen en te pas en te onpas zie je dit ‘weten’ in journalistieke teksten opduiken.

U begrijpt het al: mij kan dit gebruik van het woord ‘weten’ niet bekoren. Ik vind het zo pedanterig staan. Bovendien, wat maakt het mij uit of die geïnterviewde dat weet, ik ben er hooguit in geïnteresseerd dat hij het mij zegt of vertelt. Ik begrijp dan ook niets van die schijnbaar onweerstaanbare dwang om steeds maar weer origineel te willen zijn. Soms kan dat gewoon niet, dan is het aantal bruikbare synoniemen nu eenmaal te beperkt. En een tekst kan ook met een minimale variatie boeien, vind ik. Uiteraard hangt dat ook af van de inhoud. Laat een journalist zich dan ook daarop richten, wil ik aanraden.

En daarbij in dit stukje staan een hele hoop vaste uitdrukkingen, zinswendingen en stijlfiguren die best wel eens als clichématig aangeduid zouden kunnen worden, maar heeft het u gehinderd? Laat het me weten.

 “1 + 1 = 2”, weet Alfred Einstein.

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 8 april 2011.)

 

Een omtuinde tuin in het centrum van een tuin

Het heeft iets smurfachtigs als je de titel van dit artikeltje ziet, maar het bestaat echt. De hortus in de binnenstad van Utrecht is er een. Alleen, het komt niet voor in het Nederlands. Toch hoef je maar enkel bij onze twee buurtalen te rade te gaan, om te zien dat de bewering klopt als een smurf (of tuin natuurlijk).

De betekenis van het Oudnederlandse tūn (uitspraak toen, met een lange oe) is ‘omheining’ en deze vormt dan ook de basis. Sinds die tijd (de tiende eeuw) heeft het woord nog wel twee (regelmatige) klankveranderingen ondergaan tot het via tuun uiteindelijk tuin werd.

Hoe de betekenis van het woord van ‘omheining’ heeft kunnen veranderen in ‘het omheinde’, wordt goed geïllustreerd door dit zinnetje uit 1345: den tuun …, daer men die engienen in tymmerde ‘de omheining, waarbinnen men de werktuigen bouwde’. Ruim honderd jaar later vind je al de moderne betekenis in den tuyn bemuren ‘de tuin ommuren’.

In het Engels is de maat van ‘het ommuurde of omheinde’ wat verruimd tot de omvang van een stad, town. Terwijl in het Duitse Zaun de basisbetekenis bewaard is gebleven.

De Utrechtse hortus botanicus is een ommuurde tuin in de binnenstad

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 16 mei 2011.)

Een oud wijf met een kroon

Al eerder beweerde ik dat etymologie een leuk vak is. Ook het woord kween is een goed voorbeeld voor die bewering. Weinig mensen zullen het woord nog kennen, maar het behoort wel degelijk tot onze erfwoorden, de woorden die hun wortels hebben in het Indo-Europees.

In het Oudnederlands betekende het woord nog heel neutraal ‘echtgenote’ of ‘vrouw’. Later werd dat ‘oude vrouw die geen kinderen meer kan krijgen’ en vervolgens werd het een scheldwoord, ‘oud wijf’. Trouwens ook wijf heeft een geschiedenis die wat dat betreft vergelijkbaar is met kween.

In de Scandinavische talen is de oorspronkelijke betekenis van het erfwoord onveranderd gebleven. In het Noors bijvoorbeeld is kvinne het normale woord voor ‘vrouw’.

In het Engels is de ontwikkeling gecompliceerder. In het Oudengels was er een vorm cwene die ‘vrouw’ en ook wel ‘slet’ betekende en die heeft geleid tot de moderne vorm quean ‘slet, lichtekooi’. Maar er is ook een andere, zogenaamde ablautvorm, cwēn die geleid heeft tot het moderne queen ‘koningin’.

Een mooi voorbeeld dus van hoe de betekenis van een woord zich in verschillende richtingen kan ontwikkelen. En dat is nog niet alles, want behalve ‘oud wijf’, kan kween ook ‘onvruchtbare koe’ betekenen. De meningen verschillen echter over het feit of deze betekenis een afleiding is van het woord voor ‘vrouw’ of dat het teruggaat op een ander erfwoord dat samenhangt met koe.

(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 8 mei 2011.)

Ik wens al mijn relaties een goed, vruchtbaar en productief jaar toe.

Een goed begin is het halve werk, wil het cliché. Dat dat niet klopt weet ik nu zeker. Een goede start geeft juist heel veel werk. Toch was het een kort jaar, voor HaEs producties, want mijn bedrijf ging immers pas eind oktober van start.
En hoe?
Op 23 november mocht ik De Bilt in kaart gebracht – het eerste tastbare wapenfeit van HaEs, waar ik heel trots op ben – aanbieden aan burgemeester Arjen Gerritsen van De Bilt.
Daarnaast heb ik ook een aantal andere opdrachten gehad, zodat ik dit korte jaar met een gevoel van tevredenheid afsluit. Verder is mijn website nu online, kijk maar eens op www.haes-producties.nl, waarop ik ook een weblog bijhoud.
Met goede moed ga ik dan ook 2013 in.