In de rubriek ‘ik’ op de achterpagina van NRC Handelsblad kunnen lezers in maximaal 120 woorden een anekdote kwijt. Een jaar of zes geleden verhaalde een vader daarin over de taalcreativiteit van zijn dochtertje. Hij had thuis al vaak verteld over de mijnenveger waarop hij werkte. Tijdens een vlootschouw in Den Helder liet de komst van vaders boot op zich wachten, zodat het meisje vroeg: ‘Waar blijft jouneveger nou?’
De vader schreef het zo op en daarmee geeft hij aan dat hij helemaal niet begrepen heeft wat zijn dochter bedoelde. Hij beschouwt het als een grappige taalverhaspeling, maar grappig is het wel, een verhaspeling is het niet.
Zijn gedachtegang moet als volgt zijn geweest. Mijnenveger, spreek uit: mijneveger, is: mijne veger, dochter denkt dus: joune veger, ze zegt: jouneveger, dus schrijf ik: jouneveger naar analogie van mijneveger. Dit is niet alleen een veel omslachtiger gedachtegang dan die van zijn dochter, hij staat ook nog eens vol met grammaticale fouten die zijn ingegeven door de kennis van en conditionering door de spelling.
Blijkbaar denkt hij, dat zijn dochter denkt: waar een mij is, is een jou, dus waar een mijne is, is ook een joune. De dochter weet echter drommels goed dat in kindertaal joune weliswaar bestaat, maar alleen zelfstandig en niet bijvoeglijk, net zo min wordt mijne bijvoeglijk gebruikt. “Is dit joune?” “Ja, het is de mijne.”
De gedachtegang van de dochter is veel eenvoudiger en rechtlijniger. Zij gaat uit van het woordje neveger, dat ze weliswaar niet kent, maar er zijn in haar jonge leventje natuurlijk wel vaker woorden die ze niet kent. De onbeklemtoonde eerste lettergreep ne- van het woord neveger is zeldzaam, maar niet onmogelijk in het Nederlands. Denk maar aan de woorden negatie en negeren, waarin dezelfde lettergreep staat. De onbeklemtoonde lettergreep ne- is dan wel ongebruikelijk, maar toch geheel in lijn met de onbeklemtoonde lettergrepen be-, ge-, te- enzovoort.
In de oren van het meisje had papa het dus over zijn neveger, waarnaar hij uiteraard refereerde als mijn neveger. Logisch is voor haar dus ook de vraag: ‘Waar blijft jouw neveger nou?’
Bij de vader zitten zijn eigen woordkennis en spellingsbeeld in de weg. Hij kent zowel de woorden mijn als veger goed in de betekenissen waarin ze in het woord mijnenveger worden gebruikt. Bovendien kent hij natuurlijk geen woord neveger. Alleen al dit gegeven zou voldoende kunnen zijn om hem helemaal op het verkeerde been te zetten. Maar daarnaast realiseert hij zich ook niet, dat er geen verschil in uitspraak is tussen mijnenveger, mijneveger en mijn neveger. En dat er evenmin een verschil is in uitspraak tussen jouneveger en jouw neveger. Zijn belangrijkste fout is, dat hij een verschil veronderstelt tussen jou en jouw. Door dat vermeende verschil is hij niet in staat om te begrijpen wat zijn dochter in werkelijkheid bedoelt en trouwens ook zegt, namelijk: jouw neveger.
Was dit misschien de vader zijn neveger?
Als je aan een willekeurige gealfabetiseerde taalgebruiker – u bijvoorbeeld – vraagt of er een uitspraakverschil bestaat tussen jou en jouw of u en uw, dan roept u waarschijnlijk volmondig: ‘Ja, natuurlijk.’ Maar uw antwoord is gebaseerd op conditionering door de spelling: ‘je schrijft een w, dan zal je dus ook wel een w zeggen en horen’. Hem horen doen wij gealfabetiseerden misschien wel, maar zeggen doen we hem zeker niet. Onderzoek heeft aangetoond dat er in normale spraak geen verschil is tussen beide vormen. Je kunt dan ook gevoeglijk aannemen dat het omgekeerde ook het geval is. Voor het meisje geldt dat zij nog nooit kennis gemaakt heeft met het onderscheid tussen jou en jouw en dat het er voor haar gewoon niet toe doet. Het is voor haar jouw neveger dat je uitspreekt als jou neveger en daarbij is er in uitspraak ook geen verschil tussen de spelling jou neveger of jouneveger.
(Eerder geplaatst op mijn oude weblog op 17 mei 2011.)